Schatgraven in de Jezuïetencollectie

De jezuïeten tussen oost en west, tussen China en Europa

In Europa bestaat al eeuwenlang de neiging om angsten en droombeelden op China te projecteren. De nog vrij recente, spectaculaire ontwikkeling van China als economische supermacht op het wereldtoneel gaat hand in hand met het besef dat het Westen niet meer als vanzelfsprekend de dominante machtsfactor is. De snelle opkomst van China wakkert de al sinds eind negentiende eeuw bestaande angst voor het ‘Gele Gevaar’ in Europa aan. Angst en achterdocht staan echter een meer realistisch beeld ten opzichte van elkaar in de weg. Het is daarom interessant om hier de aandacht te vestigen op de avonturen van de jezuïeten die eind zestiende eeuw naar China gingen om daar het christendom te verspreiden. Er ontstond toen een dialoog tussen deze missionarissen en de vaak hoog ontwikkelde maatschappelijke bovenlaag in China over godsdienst, filosofie en wetenschap. Die dialoog leidde zeker niet altijd tot overeenstemming, maar wel tot meer wederzijds begrip en minder wantrouwen. Zo schreef de Italiaanse jezuïet Matteo Ricci (1552-1610) begin zeventiende eeuw nuchter over de Chinezen: ‘Het zijn mensen, net zoals wij’.

 

Maastricht University heeft een bijzondere band met de Sociëteit van Jezus, een religieuze orde, die in 1575 Maastricht als eerste vaste nederzetting in Nederland koos met de opening van een jezuïetencollege. Na het vertrek van de jezuïeten uit Maastricht werd bij de oprichting van de universiteit in 1976 de medische faculteit in het jezuïetencollege gehuisvest. Ook verwierf de universiteit een schitterende bibliotheek met onder andere duizenden reisboeken.

De bestudering van deze reisboeken is een eindeloze inspiratiebron voor de internationale studentenpopulatie van Maastricht University. Zo verdiepen studenten van de Faculty of Arts and Social Sciences zich al jaren tijdens het onderwijsblok ‘On Expedition’ in de fascinerende verhalen over ‘andere’ culturen, verhalen, die vaak ook veel zeggen over de auteur en zijn eigen perspectief, zijn eigen culturele bagage.

Het thema van deze expositie over de jezuïeten als bruggenbouwers tussen Oost en West sluit bovendien aan bij het interdisciplinaire programma Global Studies met aandacht voor Tolerance & Beliefs. De jezuïeten stonden van meet af aan bekend om het belang dat zij niet alleen aan spiritualiteit, maar ook aan scholing hechtten. Zij waren en zijn vaak zelf kritische intellectuelen met een internationale, brede culturele horizon en een open geest ten aanzien van interculturele contacten.

Deze expositie is gemaakt aan de hand van de vaak rijk geïllustreerde boeken over China uit de Jezuïetencollectie. Gedreven door missionaire bevlogenheid ondernamen vele jezuïeten de risicovolle reis naar het Oosten – een groot aantal overleefde de zeereis niet. Bij hun aankomst in China in 1582 troffen zij een hoog ontwikkelde cultuur aan. Tot hun verrassing zagen zij dat de boekdrukkunst hier al bekend was, terwijl er een uitgebreid netwerk van scholen bestond. China telde rond 1600 meer dan 150 miljoen Chinezen, Europa ongeveer 75 miljoen. Het keizerrijk werd geleid door de Ming-dynastie, die steunde op een bureaucratie van in de confucianistische klassieken opgeleide ambtenaren. Het keizerrijk was een betrekkelijk stabiel autocratisch bewind. De jezuïeten waren afhankelijk van de Chinese bureaucratie om binnen te komen en konden er ook niet zomaar weg. Zij moesten zich dus wel aan de lokale omstandigheden aanpassen. Tussen 1582 en 1773, het jaar waarin de paus de jezuïetenorde ophief, kwamen rond de 400 buitenlandse jezuïeten in China aan. Eén van hen kwam uit Maastricht: François de Rougemont (1624-1676), die het gedachtengoed van Confucius in Europa mee hielp te verspreiden. Meestal zaten er in China niet meer dan 40 hoogstens 80 jezuïeten tegelijkertijd. In 1700 waren er ongeveer 200.000 bekeerde Chinezen.

De jezuïeten realiseerden zich terdege dat zij in een afhankelijke positie zaten. Om een culturele uitwisseling op gang te brengen, leerden zij de Chinese taal – de voertaal immers – en probeerden zij zich in de Chinese gedachtenpatronen te verplaatsen. Wilden zij kans van slagen hebben bij de verspreiding van het christendom dan hadden zij zich aan de Chinese spelregels te houden. Daarbij waren de jezuïeten diep onder de indruk van de oude Chinese beschaving met een geschiedenis die nog verder ging dan de zondvloed. Zo kwam inderdaad een uitwisseling tot stand op het gebied van wetenschap, techniek, muziek, kunst en godsdienst, waarbij de Chinezen zich in een dominante positie bevonden tegenover de Europese jezuïeten. Bij de verspreiding van het christendom zochten de jezuïeten, steeds in wisselwerking met de Chinezen, naar aanknopingspunten met de confucianistische leer en de rituelen. Het confucianisme wilde niet alleen de basis zijn voor het morele en rituele gedrag van de familie, maar ook voor die van de gehele samenleving. De zogenaamde accommodatiepolitiek van de jezuïeten was geen doelbewuste strategie, maar het gevolg van interactie waarbij de Chinezen uiteindelijk in de dominante positie verkeerden.

Nadat de Mantsjoe medio zeventiende eeuw China hadden veroverd, slaagden de jezuïeten erin om een pied à terre te krijgen bij de Quing-dynastie. Dat de jezuïeten bedreven waren in wetenschap, vooral in wiskunde en astronomie, en bovendien over technische vaardigheden beschikten, speelde een belangrijke rol. Met name keizer Kangxi (1661-1722) was de jezuïeten gunstig gezind. Toch kwam de broederschap allengs onder druk te staan. De franciscanen en de dominicanen klaagden bij de paus dat de jezuïeten te ver ging in hun accommodatie. Er was toenemende kritiek op het gebruik van bepaalde Chinese riten bij de vertaling van ‘God’, terwijl ook over de aanpassing van de liturgie aan de Chinese riten ophef ontstond. Paus Clemens XI besloot in te grijpen en verbood Chinese bekeerlingen om mee te doen aan confucianistische rituelen – tot ergernis uiteraard van de keizer. De jezuïeten werden als het ware gemangeld tussen Oost en West. Vanaf ongeveer 1725 raakten ook de Chinese machthebbers allengs minder gecharmeerd van de christelijke activiteiten.

De jezuïeten waren lang de autoriteiten die het beeld van China in Europa bepaalden. Steeds vaker kwamen daar de handelslieden bij met hun primaire doel om handelsrelaties met China aan te knopen. De neiging tot culturele accommodatie was bij hen niet groot. De culturele uitwisseling raakte zodoende op de achtergrond ook al raakte ‘de chinoiserie’ in de mode, zoals de expositie aan de hand van enkele andere (reis)boeken over China ook nog laat zien. Aan het einde van de 18de eeuw kregen de Chinees-Europese betrekkingen een meer en meer grimmig karakter.

 

 

Ignatius de Loyola

Exercitia spiritualia, 1660

In 1540 kreeg Ignatius de Loyola (1491-1556) uit Baskenland officieel toestemming van de paus om de jezuïetenorde op te richten. De Sociëteit van Jezus begon met een klein groepje Spanjaarden en Fransen, maar groeide binnen vijftig jaar al uit tot een orde met meer dan duizend leden verspreid over heel Europa. Aangezien De Loyola ‘contemplatief in actie’ wilde zijn, woonden de jezuïeten niet in kloosters, maar in huizen om van daaruit in navolging van Jezus de wereld in te trekken. De Loyola hechtte aan geestelijke oefeningen: exercitia spiritualia. Hij schreef een ‘werkboek’, een handleiding om stil te bidden met het evangelie (het leven van Jezus) om gevoelig te worden van verschillende gemoedstoestanden en open te staan voor Gods Woord. De oefeningen konden helpen bij het maken van de goede keuze in het leven, waarbij het evangelie als inspiratiebron diende. Degene die de geestelijke oefeningen deed, moest zich bewust zijn van het doel van de schepping: de lof van God ‘onze Heer’ en het heil van de ziel. Dat de jezuïeten zich vooral aan het onderwijs gingen wijden, vindt zijn wortels in de Exercitia spiritualia van De Loyola.

Exercitia spiritualia Ignatii de Loyola ([Mainz]: Ex officina typographica Ioannis Albini, 1600) Leuven MU 3229 H 13

Jerónimo Nadal

Evangelicae historiae imagines, 1593

De Spanjaard Jerónimo Nadal (1507-1580), een wiskundige, behoorde tot de eerste jezuïeten rond De Loyola met wie hij nauw samenwerkte. Hij deed missiewerk in Azië en overleed uiteindelijk in China. Aangezien hij merkte dat communicatie daar vaak moeizaam verliep vanwege de taalproblematiek, maakte hij samen met de meester-graveurs Jan en Hieronymus Wierix uit Antwerpen een visuele bijbel met 153 schitterende kopergravures. De jezuïeten onderkenden vanaf het begin de cruciale rol van visuele kunst bij de verspreiding van het geloof. Vermoedelijk was het Ignatius de Loyola zelf die Jerónimo Nadal opdracht gaf om deze bijbel samen te stellen. De jezuïeten hadden deze bijbel op zak tijdens hun missiewerk. Zij lieten daarmee ook zien dat in het westen artistieke vaardigheden waren op het gebied van kopergravures en lineair perspectief.

Evangelicae historiae imagines: ex ordine evangeliorum, quæ toto anno in missæ sacrificio recitantur, in ordinem temporis vitæ Christi digest (Antwerpen: Societas Jesu, 1593) MU ASC bV 281

Julius Nigronus

Regvlae commvnes Societatis, 1617

De Italiaan Julius Nigronus (1553-1625) ofwel Giulio Negrone was een humanistische geleerde, jezuïet, rector van het jezuïetencollege te Rome en professor in de retoriek, filosofie en theologie in onder andere Milaan en Genève. Hij trad in 1571 toe tot de jezuïetenorde.

In de begintijd van de orde werd het gedachtegoed van de heilige Ignatius ten uitvoer gebracht, waarbij het niet zozeer ging om een letterlijke naleving van de gemeenschappelijke regels maar eerder om te handelen in de geest van de stichter van de orde. In de Regulae van Negrone is dit terug te zien in het overvloedige commentaar bij de hoofdtekst met aantekeningen over de betekenis van de regels.

Julius Nigronus, Regvlae commvnes Societatis Iesv commentarijs asceticis illustratæ (Coloniæ Agrippinæ: Apud Ioannem Kinchium, 1617) Leuven MU 3209 B 7 and Leuven MU 3209 B 7 a

Alessandro Valignano

Lettera del P. Alessandro Valignano, 1603

Deze bundel bevat brieven van de Italiaanse jezuïet Alessandro Valignano (1539-1606) uit Japan en China. De jezuïeten waren vanaf het prille begin geïnteresseerd in Azië als missiegebied. Alessandro Valignano, een Italiaanse jurist die in Padua en Rome had gestudeerd, ging er vol verwachting naartoe en richtte zich vooral op Japan – later, en in mindere mate, op China. Hij raakte teleurgesteld over de wijze waarop de jezuïeten zich in Japan gedroegen. Zo werden Japanse gebruiken en gewoonten geminacht. Valignano meende dat de jezuïeten een betere opleiding moesten krijgen. Een goede kennis van de taal was zijns inziens een allereerste vereiste. Hij kwam bekend te staan als de pionier van de accommodatiepolitiek, meer gericht op aanpassing, op het slaan van een brug tussen Oost en West.

Lettera del P. Alessandro Valignano visitatore della Compagnia di Giesù nel Giappone e nella Cina de’ 10. d’ottobre del 1599. al R.P. Clavdio Aqvaviva generale della medesima Compagnia (Roma: Appresso Luigi Zannetti, 1603) MU 20 G 21

Nicolas Trigault 

De Christiana expeditione apvd Sinas, 1615

Litterae Societatis Iesv e regno Sinarvm annorum MDCX & XI 1615

Regni Chinensis description, 1639

In de Jezuïetencollectie zijn meerdere publicaties van de jezuïet Nicolas Trigault (1577-1628) uit het plaatsje Douai (toen Spaanse Nederlanden) te vinden. Hij was de eerste jezuïet die over China publiceerde. Het fameuze boek De Christiana expeditione apud Sinas suscepta ab Societate Jesu (1615), opgedragen aan paus Paulus V, was gebaseerd op een manuscript van de Italiaanse jezuïet Matteo Ricci (1552-1610). Het boek vond gretig aftrek in Europa en kreeg meerdere vertalingen. Op de titelpagina is Ricci te zien en een andere missionaris Franciscus Xaverius. Ricci schreef niet alleen over het missiewerk van de jezuïeten, maar ook over politiek, geografie, filosofie en godsdiensten in China. Hij kwam bekend te staan als grondlegger van de accommodatiepolitiek van de jezuïeten. Dezen waren op zoek naar overeenkomsten zodat een aanpassing tussen christendom en confucianisme tot de mogelijkheden kon behoren. Terwijl het boeddhisme en het taoïsme als heidens werden verworpen, stond Ricci open voor de morele leer van het confucianisme. Riten zoals voorouderverering waren volgens hem dan ook niet strijdig met het christendom. De naam ‘Confucius’ (551 v. Chr. – 479 v.Chr.) is de door Ricci gelatiniseerde vorm van Kǒng Fūzǐ (meester Kong). Zelf heette hij trouwens in het Chinees ‘Li Madou’.

Matteo Ricci was een hoogopgeleide, uiterst getalenteerde en veelzijdige jezuïet, een typische exponent van de renaissance. Hij had rechten, retoriek, theologie, filosofie, wiskunde en astronomie gestudeerd. Een van zijn docenten was Alessandro Valignano geweest die een grote invloed op hem had. In 1582 kwam Ricci in Macau aan, waar al een kleine missiepost van de jezuïeten was. Hier studeerde hij Chinees. Al snel kreeg hij toegang tot de Chinese keizer en de doorgaans confucianistische intellectuele elite, de literati, met wie hij religieuze, filosofische en wetenschappelijke inzichten uitwisselde. Ricci maakte indruk met zijn kennis van sterrenkunde (hij kon een eclips voorspellen), wiskunde en cartografie. Ook de boeken, muziekinstrumenten, klokken, telescopen en andere wetenschappelijke instrumenten in Ricci’s bagage imponeerden en zo verwierf hij zich een stevige pied à terre aan het hof. Samen met de Chinese wetenschapper Xu Guangqi (1562 – 1633) vertaalde hij enkele boeken op het gebied van wiskunde in het Chinees. Maar de Chinezen waren vooral vol bewondering voor de beroemde wereldkaart die Ricci maakte met Chinese plaatsnamen, waarbij hij China in het centrum van de wereld had geplaatst.

Op zijn beurt was Ricci vol bewondering voor China met zijn oude beschaving en zijn culturele, economische, politiek-institutionele, intellectuele complexiteit. De boekdrukkunst was hier bijvoorbeeld al lang bekend en er bestond een uitgebreid netwerk van scholen. Ricci ging de kleding van de Chinese geleerden dragen en meende dat het christendom compatibel was met de morele leer van het confucianisme. De uitwisseling van inzichten gebeurde in het Chinees. Toen Ricci in 1610 in China overleed waren er acht Europese en acht Chinese jezuïeten plus ongeveer 2500 Chinese bekeerlingen. Ricci’s stoffelijk overschot werd in een traditioneel Chinese lijkkist bewaard. Zijn ter aarde stelling ging gepaard met christelijke en Chinese rituelen.

Het was vervolgens aan Trigault om de positie van de jezuïeten in China te versterken. Hij werd geacht om daarover verslag te doen aan paus Paulus V. In 1620 kwam hij in Macao aan – hij was eerder al in China geweest – met zevenduizend boeken en vele wetenschappelijke instrumenten. De boeken gingen onder meer over geneeskunde, Aristotelische filosofie, recht en muziek. In China stelde hij een fonetisch woordenboek samen met hulp van de Chinese jezuïet Wang Zheng. Trigault was in gezelschap van de Duitse jezuïet Johann Adam Schall von Bell (1592 – 1666), die geneeskunde, wiskunde en filosofie had gestudeerd. Schall en Trigault probeerden samen met Chinese geleerden de Chinese kalender aan te passen op basis van astronomische kennis. Een groot aantal boeken werd in het Chinees vertaald. Bij het wetenschappelijke werk waren de jezuïeten in hoge mate afhankelijk van de keizer, die expliciete verwijzingen naar het christendom niet accepteerde. Bij het vertalen ontstonden ingewikkelde discussies over het gebruik van het woord ‘God’. Zo raakte Trigault in een hevig debat betrokken. Was de Chinese term Shangdi (hoogste heer of hoogste Godheid) wel of niet toelaatbaar? Tevergeefs verdedigde Trigault het gebruik van de term Shangdi, maar de term werd verboden door de generaal-overste van de jezuïetenorde. Trigault raakte depressief en overleed in Beijing in 1628.

 

 

Nicolas Trigault, De Christiana expeditione apvd Sinas svscepta ab Societate Iesv ex P. Matthæi Riccij eiusdem societatis com̄entarijs libri V ad S. D. N. Pavlvm V. : in quibus Sinensis regni mores, leges atq[ue] instituta & noua illius ecclesiæ difficillima primordia accurate & summa fide describuntur (Augustæ Vind.: apud Christoph. Mangium, 1615) Leuven MU Wa 121 D 29

Nicolas Trigault, Litterae Societatis Iesv e regno Sinarvm annorum MDCX & XI : ad R. P. Clavdivm Aquauiuam eiusd. Societatis praepositum generalem (Avgvstae Vindelicorvm: apud Christophorum Mangium, 1615) MU 20 F 32

Nicolas Trigault, Regni Chinensis descriptio (Lvgd. Batav.: Ex offic. Elzeviriana, 1639) MU AAF 073

Martino Martini

De bello Tartarico historia, 1654

Door boeken over China van jezuïeten als Adam Schall von Bell en François de Rougemont kregen de Europeanen up-to-date informatie over de christelijke missie aangevuld met persoonlijke verhalen en ervaringen. Zij baseerden zich vaak op de werken van de Italiaanse missionaris, cartograaf en historicus Martino Martini (1614 – 1661), een leerling van Athanasius Kircher.

Een paar jaar nadat Martini in China was gearriveerd, viel de Ming-dynastie definitief en vond er een overgang plaats naar de Qing-dynastie, een periode die gekenmerkt werd door conflict en oorlog gericht op de eenwording van Buiten-Mantsjoerije, Mongolië, Xinjiang, Tibet en Taiwan onder China. Martini beloofde trouw aan de nieuwe machthebbers en paste zich snel aan het nieuwe regime aan. In 1651 keerde Martini terug naar Rome als vertegenwoordiger (procurator) van de Chinese missie met als doel de politiek van accommodatie te verdedigen tegen de dominicanen en franciscanen. In 1645 had de paus enkele praktijken van de jezuïeten verboden. Martini hoopte nu de paus op andere gedachten te brengen. Om niet zeeziek te worden tijdens zijn lange, avontuurlijke reis schreef hij boeken. Dat ging hem kennelijk goed af, want eenmaal aangekomen in Europa zocht hij meteen contact met bekende drukkers aan wie hij zijn historische en cartografische gegevens gaf zodat zij zijn De bello Tartarico historia zo snel mogelijk konden drukken. Nog geen jaar na aankomst verscheen dit gezaghebbende werk waarin hij schrijft over zijn ervaringen met de nieuwe heersers, het regime, de veroveringen en de vorderingen van de missie. Het betekende zijn doorbraak.

Martini kwam op 1654 in Rome aan. Hij verdedigde succesvol de benadering van de jezuïeten en hun opvatting dat Chinese riten verenigbaar zijn met het christendom en dus getolereerd moeten worden. Dit was tegen het zere been van de dominicanen en franciscanen. Zij definieerden deze riten als bijgeloof en niet als een maatschappelijk-cultureel verschijnsel. In deze zogenoemde ritenstrijd zouden de jezuïeten door een aantal pauselijke besluiten en zullen uiteindelijk het onderspit delven.

Net als Martini, moest ook de Portugese jezuïet Alvaro Semedo (1585/1586-1658) de ontwikkelingen van de christelijke missie in China promoten in Europa. Zijn geschiedenis van China verscheen voor het eerst in 1641 en werd al snel vanuit het Portugees in meerdere vertalingen uitgebracht. De Franse versie Histoire universelle de la Chine dateert uit 1667 en werd ingebonden samen met Martini’s De bello Tartarico historia.

Martino Martini, De bello Tartarico historia; in quâ, quo pacto Tartari hac nostrâ ætate Sinicum Imperium inuaserint, ac ferè totum occuparint, narratur; eorumq́ue mores breuiter describuntur (Antverpiæ: ex Officina Plantiniana Balthasaris Moreti, 1654) Leuven MU 49 G 12

 Alvaro Semedo & Martino Martini, Histoire universelle de la Chine (Lyon: Prost 1667) Leuven MU 49 D 26

Athanasius Kircher

China monumentis, 1667

Toonneel van China, 1668

In de Jezuïetencollectie bevinden zich diverse edities van het bekende, fraai geïllustreerde overzichtswerk China Illustrata, geschreven door de Duitse jezuïet Athanasius Kircher (1602-1680). Kircher was een renaissance-wetenschapper, een universele geleerde, die tientallen boeken schreef over zeer uiteenlopende onderwerpen. Hij had bijzondere belangstelling voor China en baseerde zich op de kennis van jezuïeten die in China waren geweest. Dit boek verscheen al snel in meerdere talen en was een van de invloedrijkste werken die het Europese beeld van China bepaalden. De intellectuele elite in Europa was nieuwsgierig naar China en in dit aantrekkelijke boek was eigenlijk alles te lezen wat op dat moment over China bekend was. Op de titelpagina is het zogeheten Christusmonogram te zien (IHS) dat teruggaat op het Grieks en Jezus betekent. De jezuïeten populariseerden het monogram, dat tevens verwees naar henzelf en de idealen waar zij voor stonden. Boven staat Franciscus Xaverius (links) en Ignatius de Loyola (rechts). Onder zijn (links) Johann Adam Schall von Bell te zien en (rechts) Matteo Ricci – met elkaar in overleg over de evangelisatie van China. Kircher gaf hiermee uiting aan zijn bewondering voor de missie van de jezuïeten in China. Al meerdere studenten hebben aan de hand van China Illustrata bachelor scripties geschreven. Zij lieten zien hoe Kircher geen dichotomie tussen Oost en West zag. En ook al bewonderde Kircher de Chinese cultuur in het algemeen, het zal niet verbazen dat hij de inheemse godsdiensten als heidens afwees waarmee hij tegelijkertijd sinofobie in de kaart speelde. Als onderdeel van het lustrumjaar 2016 organiseerde de Universiteit Maastricht een drieweekse reis voor twee studenten door China. Deze twee studenten documenteerden hun reis met een vlog en vergeleken hun ervaringen met de reisverslagen van 17e-eeuwse jezuïeten in China.

Athanasius Kircher, China monumentis, qua sacris quà profanis, nec non variis naturæ & artis spectaculis, aliarumque rerum memorabilium argumentis illustrata (Amsterdam: Jacobum à Meurs, 1667) Leuven MU 49 A 9 / MU W hXXI 4

Athanasius Kircher, China monumentis qua sacris quà profanis, nec non variis naturæ & artis spectaculis, aliarumque rerum memorabilium argumentis illustrata (Amsterdam: Joannem Janssonium à Waesberge & Elizeum Weyerstraet, 1667) MU KPA 003

Athanasius Kircher, Toonneel van China, door veel, zo geestelijke als werreltlijke, geheugteekenen, verscheide vertoningen van de natuur en kunst, en blijken van veel andere gedenkwaerdige dingen, geopent en verheerlykt (Amsterdam: Johannes Janssonius van Waesberge, en de Wede. wijlen Elizeus Weyerstraet, 1668) MU RAA 448 / MU RAA 449 /MU RAB 014

Johannes Adam Schall

Historica relatio de ortu et progressu fidei orthodoxae in regno Chinensi, 1672

Kircher beeldde de Duitse astronoom en wiskundige Johann Adam Schall von Bell (1582 – 1666) af in verschillende versies van zijn China Illustrata. De Duitse jezuïet arriveerde in 1619 in China met als missie verbreiding van het christelijke geloof door de Chinese elite bekend te maken met Europese technologie en wetenschap. Zo nam hij waarschijnlijk de eerste telescoop mee naar China en schreef daar in 1629 ook een verhandeling over onder de naam Yuanjing Shuo (Uitleg over de telescoop). Als hoofd van het Astronomisch Bureau hervormde hij de Chinese kalender, iets waarin eerdere jezuïeten en Chinese wetenschappers niet slaagden. Niet alleen geleerd, maar ook kundig in praktisch opzicht, maakte hij astronomische, fotometrische en hydrotechnische instrumenten. Hij leerde de Chinezen zelfs kanonnen gieten en gebruiken.

Al snel behoorde hij in Beijing tot de inner circle en was hij een geliefd persoon bij keizer Shunzhi en aan het keizerlijke hof. Dit viel bij andere jezuïeten en Chinezen niet in goede aarde en Schall werd beschuldigd van arrogantie, leven boven zijn stand en zelfs seksuele escapades. Nog meer tegenstanders kreeg hij door in 1657 alle bij het Astronomisch Bureau werkzame moslims te ontslaan. Met het overlijden van keizer Shunzhi in 1661 brak een andere politieke periode aan waarin geprobeerd werd de Mantsjoe-identiteit te versterken, iets waarmee Schall zich zeer lastig kon identificeren. Deze nieuwe periode leidde voor de jezuïet en een aantal andere Chinese christenen van het Astronomisch Bureau tot een terdoodveroordeling vanwege beschuldigingen voor het onderwijzen van onjuiste en zelfs misleidende wiskunde, astronomie en religie. Schall was de enige die de doodstraf ontliep maar stierf een jaar later toch vanwege de gevolgen van zijn gevangenschap.

Schall’s Historica is een belangrijke primaire bron voor de geschiedenis van de jezuïetenmissie in China in de 17e eeuw en de invloed ervan op het Chinese keizerlijke hof.

Johannes Adam Schall, Historica relatio de ortu et progressu fidei orthodoxae in regno Chinensi per missionarios Societatis Jesu ab anno 1581, usque ad annum 1669 (Ratisbonae: sumptius J.C. Emmrich, typis A. Hanckwitz, 1672) MU 20 F29

François de Rougemont

Historia Tartaro-Sinica nova, 1673

Toen Martino Martini in 1654 voet aan wal zette in Europa, ontving de Maastrichtenaar François de Rougemont (1624 – 1676) zijn priesterwijding. De Rougemont had gehoord dat Martini weer terug zou gaan naar China en bood zich als zendeling aan hem aan. Martini zorgde ervoor dat De Rougemont al een jaar later samen onder leiding van de Poolse jezuïet Michał Boym naar China kon vertrekken. Via India, Bengalen en Siam (het huidige Thailand) kwamen ze uiteindelijk in Macau terecht. Samen met de Belgische geestelijke en astronoom Ferdinand Verbiest drong hij vervolgens door tot het keizerlijke hof, waar hij als standplaats de stad Tsjang-kso aangewezen kreeg in de provincie Nanking.

De Rougemont was één van de ijverigste missionarissen in China en de door hem gevormde christenen stonden bekend om hun inzet, toewijding en religieuze kennis. Hij kreeg hierbij financiële steun van de tot het christendom bekeerde Chinese vrouw Candida Hiu (ook wel Xu), de kleindochter van een belangrijk geleerde uit de Ming-dynastie. Helaas werd hij tijdens de christenvervolgingen van 1664, samen met vele anderen, in kettingen naar Peking gedragen en vandaar naar Canton, waar hij lange tijd gevangen werd gehouden. Een edict van keizer Kangxi gaf hem zijn vrijheid terug in 1671, zodat hij zijn missiewerk weer kon oppakken. Op reis naar het eiland Tsong-ming overleed De Rougemont in 1676 in de armen van de jezuïet Philippe Couplet.

De Rougemont schreef de tekst voor zijn Historia Tartaro-Sinica nova tijdens zijn gevangenschap in Canton. Het boek bevat uitvoerige beschrijvingen van zijn ervaringen tijdens de christenvervolgingen. Daarnaast was hij mede-auteur van het werk Confucius Sinarum philosophus, sive scientia Sinensis latina exposata, gepubliceerd in 1687 op instigatie van de zonnekoning zelf. Bestemd voor een Europees publiek, bevat het werk naast een vertaling van drie van de vier Sishu, de klassieke werken van Confucius, een uitgebreide introductie, uitvoerig commentaar, een genealogische tabel, een kaart van China, een biografie van Confucius en een vergelijkend overzicht van de Chinese en Europese geschiedenis. Met dit werk streefden De Rougemont, samen met de missionarissen Prosper Intorcetta, Christian Herdtrich, en Philippe Couplet, naar Europese acceptatie van het confucianisme en wilden zij daarmee hun missiewerk in China verdedigen en legitimeren. Met dit soort boeken wilden zij de ritenstrijd in hun voordeel beslechten. Begin 18e eeuw werd duidelijk dat ze hierin niet waren geslaagd.

Confucius, Prosper Intorcetta, Christian Herdtrich, François de Rougemont, Philippe Couplet, Sinarum philosophus, sive scientia Sinensis latina exposata (Parisiis: Apud Danielem Horthemels, 1687) Leuven MU RAA 520

 François de Rougemont, Historia Tartaro-Sinica nova (Lovanii : Typis Martini Hullegaerde, 1673)

Philippus Couplet

Historie van eene groote, christene mevrouwe van China, 1694

Geïnspireerd door een lezing van Martino Martini in Leuven, vertrok ook de Belgische jezuïet Philippe Couplet (1623-1696) in 1656 als missionaris naar China. Hij maakte deel uit van dezelfde lichting waartoe ook François de Rougemont en Ferdinand Verbiest behoorden. Couplet deed missionariswerk in de regio Jiangnan en trof hetzelfde lot als de andere jezuïeten tijdens de christenvervolgingen. Ook hij werd in Canton gevangengezet, waar hij zich wijdde aan de studie van de Chinese taal. Na het overlijden van zijn medebroeder De Rougemont werkte hij nog een aantal jaren als missionaris in China. Na in 1680 benoemd te zijn tot vertegenwoordiger van de Chinese missie, keerde hij een aantal jaren daarna terug naar Europa in gezelschap van twee Chinese monniken, die daarmee de eerste Chinezen in Europa werden.

Vanwege een juridisch conflict kon Couplet pas in 1691 terug naar China. In de tussentijd schreef hij een aantal werken, waaronder Confucius Sinarum philosophus, sive scientia Sinensis latina exposata (1687) waarvan hij mede-auteur was. Een jaar later kwam zijn biografie over Candida Hiu uit, de vrouw die de missie van de jezuïeten financieel ondersteunde door kerken te laten bouwen, Chinese vertalingen van publicaties van jezuïeten te financieren en onderkomens voor hen te regelen. Gail King, conservator van de Aziatische Collecties van Brigham Young University in Utah schreef een artikel over Hiu waarin zij haar de meest invloedrijke Chinees-christelijke vrouw van de zeventiende eeuw noemt. De missionarissen noemden haar al de apostel van China. In Europa werd zij bekend door de biografie van Couplet, die in meerdere vertalingen verscheen. In de Jezuïetencollectie van de Universiteit Maastricht zijn de oorspronkelijke Franstalige versie uit 1688 te vinden en een vertaling in het Nederlands uit 1694.

In 1692 vertrok de bijna 70-jarige Couplet samen met een aantal andere jezuïeten nog éénmaal naar China. Hij zou daar echter nooit aankomen. Hij stief doordat hij tijdens een hevige storm een zware kist tegen zijn hoofd kreeg.

 

Philippus Couplet, Historie van eene groote, christene mevrouwe van China met naeme mevrouw Candida Hiu (Tot Antwerpen: Inde druckerye van Knobbaert by Franciscus Muller, 1694) MU 20 H 23

Louis Le Comte

Nouveaux memoires sur l’etat présent de la Chine, 1698

Beschryvinge van het machtige keyserryk China, 1698

Ferdinand Verbiest maakte net als De Rougemont en Couplet deel uit van de lichting jezuïeten die in 1656 onder leiding van Michał Boym naar China vertrok. Met als doel de christelijke invloed te verspreiden aan het keizerlijke hof en de overdracht van wetenschappelijke kennis verzocht Verbiest koning Lodewijk XIV een nieuwe missie op te zetten. De zonnekoning wees hiervoor de Franse jezuïet en leraar wis- en sterrenkunde Jean de Fontaney aan. Onder zijn leiding vertrok in 1687 een nieuwe groep jezuïeten naar China met daaronder Guy Tachard, Claude de Visdelou, Joachim Bouvet, Jean-François Gerbillon en Louis Le Comte.

Louis le Comte (1655–1728) arriveerde in 1688 in China, net op tijd voor de begrafenis van Verbiest die even daarvoor was gestorven. De komende jaren zou hij talloze observaties uitvoeren in heel China en waardevolle informatie verzamelen, onder andere over het belastingstelsel. Zijn Nouveaux memoires sur l’etat présent de la Chine bevat prachtige afbeeldingen van astronomische instrumenten van het observatorium in Peking, geïnstalleerd onder leiding van Verbiest: het kwadrant, de hemelglobus, de ecliptische armillarsfeer, de sextant en de equatoriale armillarsfeer. Ook de gravures van (traditionele) kostuums, een afbeelding van de manier waarop een schip de niveauverschillen tussen kanalen passeert en een plaat die de Verboden Stad voorstelt, zijn de moeite waard.

Net als de meeste andere jezuïeten voor hem, keerde hij in 1691 terug naar Europa als vertegenwoordiger van de Chinese missie. Zijn Nouveaux memoires werd al snel onderdeel van de ritenstrijd tussen de jezuïeten en de andere katholieke ordes. In 1700 werd zijn boek, net als zovele andere geschriften over China van de jezuïeten, onder druk van de jansenisten veroordeeld door de Sorbonne in Parijs.

In de Jezuïetencollectie van de Universiteit Maastricht zijn de oorspronkelijke Franstalige versie uit 1698 te vinden en een vertaling in het Nederlands, eveneens uit 1698.

Louis Le Comte, Nouveaux memoires sur l’etat présent de la Chine
(A Amsterdam: chez Henri Desbordes, & Antoine Schelte, 1698) Leuven MU 3209 B 7 en Leuven MU 3209 B 7 a

Louis Le Comte, Beschryvinge van het machtige keyserryk China, behelsende d’overgroote provintien … en eyndelijk de voortgangen van de bekeringe der inwoonders tot het Christen geloof (In ‘s Gravenhage: by Engelbert Boucquet …, 1698) MU 20 E 8

Joseph Suarez & Gottfried Wilhelm Leibniz

Novissima Sinica historiam nostri temporis illustratura, 1699

De Duitse wiskundige, filosoof, logicus, natuurkundige, historicus, rechtsgeleerde en diplomaat Gottfried Wilhelm Leibniz (1646-1716) was geïnteresseerd geraakt in China na een ontmoeting met de missionaris, astronoom, ingenieur en constructeur Claudio Filippo Grimaldi (1638-1712), die was aangesteld als wiskundige aan het hof van Peking. Leibniz nam voorbeelden van de briefwisseling met Grimaldi en andere jezuïeten op in het werk Novissima Sinica historiam nostri temporis illustratura.

 

Het boek bevat de tweede editie van Leibniz’ verzameling teksten over de missie naar China. Het eerste deel, dat de helft beslaat van het boek, wordt gevormd door het Libertas Evangelium Christi annunciandi et propagandi in Imperio Sinarum van de Portugese missionaris en rector van het jezuïetencollege in Peking Joseph Suarez (ofwel José Soares) (1656-1736). Daarna volgen een uittreksel van Ferdinand Verbiests Astronomia Europea sub Imperatore Tartaro Sinico Cam Hy, een brief van Grimaldi aan Leibniz uit 1693, een brief van de Belgische jezuïet Antoine Thomas uit 1695, een beknopte beschrijving van Adam Brand van de missie van de Deen Eberhard Isbrand Ides, die vanaf 1693 als Russische gezant in Peking aanwezig was, en citaten uit brieven van de Franse missionaris, wiskundige en linguïst Jean-François Gerbillon over zijn onderhandelingen met Rusland (als lid van de Qing-delegatie) over de grenzen van beide landen en het verdrag dat daaruit volgde. Het tweede deel van het boek bevat Joachim Bouvet’s Icon regia monarchæ Sinarum nunc regnantis, een biografie van keizer Kangxi, vertaald uit het Frans in het Latijn.

Leibniz zag het belang van China en zijn oude en hoogontwikkelde cultuur die zich apart van de Europese had ontwikkeld. De accommodatiepolitiek van de jezuïeten zou volgens hem moeten leiden tot een universele, vreedzame en verbonden samenleving waarin beide geloven en culturen waren geïntegreerd. Leibniz zou de rest van zijn leven achter deze accommodatiepolitiek blijven staan.

Joseph Suarez and Gottfried Wilhelm Leibniz, Novissima Sinica historiam nostri temporis illustratura: in quibus de christianismo publica nunc primum autoritate propagato missa in Europam relatio exhibetur, etc. (s.l. s.n., (1699)) MU 20 F 9

J. Bouvet & C. Gobien

Historische beschryvinge van het magtige keyseryk China, 1710

Joachim Bouvet (1656-1730) maakte deel uit van de Franse missie waartoe ook Louis le Comte behoorde. Sinds Matteo Ricci werkten de jezuïeten aan een programma om het christendom en Chinese riten te integreren en deze te accomoderen. Deze accommodatiepolitiek veranderde aan het einde van de zeventiende eeuw onder invloed van het strengere neo-confucianisme van de vroege Manchu Qing-periode. Dit orthodoxe denken van de heersende Chinese klassen werd bekritiseerd door de jezuïeten, onder andere en vooral door de zogenoemde figuristen.

Het figurisme was een intellectuele beweging van missionarissen aan het einde van de zeventiende en begin achttiende eeuw. Zij hechtten minder waarde aan de persoon Confucius en zijn ideologie en meer aan het Boek der Veranderingen, de I Ching, de oudste klassieke Chinese tekst. Bouvet en figuristen als Noël, De Prémare, Foucquet en De Gollet beschouwden de I Ching als de oudste geschreven bron ter wereld. Volgens hen en de vroege missionarissen was dit oudste en inmiddels bijna verdwenen Chinese geloof verbonden met de joods-christelijke traditie.

Zowel in China als in Europa kregen de figuristen te maken met een enorme hoeveelheid kritiek. Chinese geleerden verwierpen de idee dat God al onderdeel uitmaakte van de confuciaanse traditie, Europese facties binnen de katholieke kerk zagen gevaar in het verheffen van de I Ching boven de christelijke klassieken en autoriteiten. Het lukte vrijwel geen enkele figurist een boek gepubliceerd te krijgen tijdens zijn leven. De christenvervolgingen en verschillende pauselijke besluiten betekenden het einde van deze beweging.

De Historische beschryvinge van het magtige keyseryk China is een vervolg op Le Comte’s Beschryvinge van het machtige keyserryk China. Bouvet schreef dit werk samen met Charles le Gobien (1653-1708), een jezuïet die net als hij terug wilde naar een oudere en meer pure vorm van het confucianisme ten faveure van de moderne variant van het neo-confucianisme.

Bouvet en C. Gobien, Historische beschryvinge van het magtige keyseryk China, behelsende ‘t leven en bedrijf van den tegenwoordigen keyser van China (Tot Utrecht: By Gerardus Kribber, 1710) MU 20 E 9

Jean Dez SJ

Ad virum nobilem, de cultu Confucii philosophi, 1700

De Franse jezuïet Jean Dez (1643-1712) was in de jaren tachtig van de zeventiende eeuw rector van het seminarie in Straatsburg. Begin achttiende eeuw was hij rector van de universiteit in diezelfde stad. Daarnaast was hij de vertegenwoordiger van de jezuïeten in Champagne, Parijs en Gallo-België. Met de brief Ad virum nobilem probeerde Dez te bewijzen dat de Chinese riten slechts burgerlijke plechtigheden waren en geen religieuze betekenis hadden. Het maakte deel uit van de accommodatiepolitiek en was een middel om het programma van de jezuïeten in China te legitimeren.

In hetzelfde jaar waarin Dez dit boekje publiceerde, nam de Franse dominicaan, theoloog en kerkhistoricus Noël Alexandre een Franse vertaling ervan op in zijn Lettre d’un docteur de l’ordre de S. Dominique sur les Ceremonies de la Chine au R.P. Le-Comte de la compagnie de Jesus. Alexandre’s Lettre d’un docteur bevatte de zeven brieven die hij schreef over de ritenstrijd. De zesde en zevende brief waren gericht aan Jean Dez als antwoord op zijn Ad virum nobilem en gingen over afgoderij en bijgeloof in China. Als dominicaan veroordeelde Alexandre de accommodatiepolitiek van de jezuïeten. Ook de brieven van Noël Alexandre bevinden zich in de Jezuïetencollectie van de Universiteit Maastricht (onder signatuur MU 20 H 33).

Jean Dez SJ, Ad virum nobilem, de cultu Confucii philosophi, et progenitorum apud Sinas (Antverpiæ: apud Henricum Thieullier, 1700) MU 20 F 23

Antoine Gaubil & Joseph de Guignes

Le Chou-King, un des livres sacrés des Chinois, 1770

De Franse jezuïet en oriëntalist Antoine Gaubil (1689-1759) was de beste astronoom en historicus van de jezuïeten die in de achttiende eeuw als missionaris in China waren. Hij schreef en vertaalde ontzettend veel, waaronder verhandelingen over de Chinese astronomie en chronologie, de geschiedenis van Jenghis Khan en het Chinese Boek der Documenten. De Shujing was een van de vijf klassieke teksten die de kern vormen van de Dertien Klassieken, de canon van het confucianisme. De tekst wordt ook wel Shangshu genoemd, naar de achtenswaardige documenten die het bevat. Deze worden doorgaans toegeschreven aan koningen en ministers uit de voorchristelijke periode.

Gaubil maakte met twee andere jezuïeten een goede vertaling van deze verzameling documenten over China’s oudste geschiedenis, die vervolgens nog werd geredigeerd door de sinoloog Joseph de Guignes. Deze voegde ook de afbeeldingen toe van instrumenten en voorwerpen die de Chinezen gebruikten voor hun traditionele ceremonies. Antoine Gaubil zorgde met zijn Chou-King voor de eerste Europese vertaling van deze Chinese klassieker. Het boek zou nog tot in de negentiende eeuw worden geraadpleegd.

Antoine Gaubil & Joseph de Guignes, Le Chou-King, un des livres sacrés des Chinois, qui renferme les fondements de leur ancienne histoire, les principes de leur gouvernement & de leur morale (À Paris: chez N.M. Tilliard, 1770) MU 28 A 8

Jean-Baptiste Du Halde

Ausführliche Beschreibung des Chinesischen Reichs und der grossen Tartarey. 1747-1756

De Franse jezuïet en historicus Jean Baptiste Du Halde (1674 – 1743) koesterde grote bewondering voor China. Zelf kwam hij nooit in de gelegenheid om naar China te gaan, maar hij schreef een invloedrijk meerdelig overzichtswerk over China aan de hand van informatie die hij van jezuïeten kreeg die in China missionaris waren. De eerste editie verscheen in 1735 in Parijs. De Jezuïetencollectie bevat een Duitse vertaling uit 1747-1756 die uit vijf delen bestaat. Het werk omhelst tientallen kaarten die gemaakt waren door de beroemde cartograaf Jean-Baptiste Bouguignon d’Anville (1697-1782). Deze kaarten waren weer gebaseerd op de kaarten die de jezuïeten in China hadden gemaakt. Bij het samenstellen van dit encyclopedische werk beriep Du Halde zich onder andere op Ferdinand Verbiest (1623-1688), een Vlaamse jezuïet, missionaris en astronoom die aan het hoofd stond van de missie van de jezuïeten in China en op goede voet stond met keizer Kangxi, de derde keizer van de Quing-dynastie. Du Halde’s werk viel in goede aarde en kreeg meerdere vertalingen. Het was volgens de verlichtingsfilosoof Voltaire zelfs het beste wat ooit over China was geschreven. Bij de vormgeving van dit standaardwerk maakte de graveur en uitgever Antoine Humblot gebruik van een ‘chinoiserie-stijl’ om de luxe en de elegantie van China te beklemtonen.

Jean-Baptiste Du Halde, Ausführliche Beschreibung des Chinesischen Reichs und der grossen Tartarey. 5 vol. (Rostock: verlegts Johann Christian Koppe, 1747-1756) Leuven MU EAP 013

Jean Baptiste Bourguignon d’ Anville

Nouvel atlas de la Chine, 1785

Vanwege zijn talent en zijn connecties met het Franse hof, werd de geograaf en cartograaf Jean Baptiste Bourguignon d’ Anville (1697 – 1782) aangenomen om een atlas te maken voor Du Halde’s overzichtswerk over China. Door de accurate manier waarop hij te werk ging op basis van eigen onderzoek en feiten, bleven gebieden soms wit waar anderen voor hem vaak alles invulden. In 1737 verscheen de eerste druk van zijn Nouvel atlas de la Chine. d’Anville baseerde zich hiervoor op eerdere kaarten van China die hij bewerkte en op landmetingen uit het begin van de 18e eeuw. De jezuïeten in China waren erg benieuwd naar deze nieuwe, wetenschappelijke atlas omdat ze daarmee konden laten zien hoe ver hun missiewerk was gevorderd. Bovendien wilden ze zien of de Europese kritiek over ongefundeerde data juist was. Toen de atlas begin 1737 in China arriveerde, uitten ook de jezuïeten kritiek over onder andere de spelling van plaatsnamen en over breedtegraden. d’Anville deed vervolgens een aantal aanpassingen.

Dit mocht de pret echter niet drukken. In de daaropvolgende decennia verschenen er meerdere versies, waaronder ook enkele illegale edities. De editie uit de Jezuïetencollectie van de Universiteit Maastricht is de eerste Franse versie van de atlas. De kaarten golden tot ver in de 19e eeuw als de meest accurate weergave van China.

Antoine Gaubil & Joseph de Guignes, Le Chou-King, un des livres sacrés des Chinois, qui renferme les fondements de leur ancienne histoire, les principes de leur gouvernement & de leur morale (À Paris: chez N.M. Tilliard, 1770) MU 28 A 8

Joost van den Vondel

Zungchin of ondergang der Sineesche heerschappye, 1667

De missionarissen en hun publicaties waren van cruciaal belang voor de populariteit van het oosterse denken in het 17e eeuwse Europa. Ook in Nederland was er een enorme bewondering voor de Chinese filosofie en de persoon Confucius. In 1667 schreef de Nederlandse dichter en toneelschrijver Joost van den Vondel (1587 – 1679) Zungchin of ondergang der Sineesche heerschappye, de eerste Europese tragedie die zich volledig afspeelde in China. Voor zijn tragedie ontleende Vondel informatie aan de boeken van Martino Martini, Joan Nieuhof en Athanasius Kircher. Zo putte hij uit het eerste deel van Martini’s De bello Tartarico historia (Historie van den Tartarischen oorlog) voor de geschiedenis van keizer Zungchin, maar gebruikte hij ook historische feiten uit Kirchers China Illustrata. Dit encyclopedische werk en dat van Vondel werden beide in hetzelfde jaar gedrukt in Amsterdam. En Vondel had 35 jaar eerder al eens een gedicht geschreven over Kircher. Ook verschillende andere jezuïeten uit die tijd waren Vondel bekend, onder wie de mathematicus Adam Schall die jaren in China woonde en zowel geleerd maar ook kundig was in praktische zaken. Schall heeft een prominente plaats in dit werk van Vondel, onder meer als adviseur van de Chinese staatslieden. Voor een beschrijving van Schall kon Vondel dan weer putten uit de encyclopedie van Kircher, waarin deze de jezuïet niet alleen beschrijft maar ook afbeeldt.

Joost van den Vondel, Zungchin of ondergang der Sineesche heerschappye. Treurspel (t’ Amsterdam, voor de weduwe van Abraham de Wees …, 1667) MU AAH 338 – SU PT 5528

Johan Nieuhof

Het gezandtschap der Neêrlandtsche Oost-Indische Compagnie, aan den grooten Tartarischen Cham, den tegenwoordigen Keizer van China, 1665

Het gezandtschap der Neêrlandtsche Oost-Indische Compagnie, aan den grooten Tartarischen Cham, den tegenwoordigen Keizer van China, 1693

Tot 1665 waren de verslagen van de jezuïeten de enige bronnen om iets over China te weten te komen. Het gezandtschap der Neêrlandtsche Oost-Indische Compagnie aan den grooten Tartarischen Cham… voor het eerst gepubliceerd in 1665 bij Jacob van Meurs betekende wat dit betreft een keerpunt. Johan Nieuhof (1618–1672) was een reislustige avonturier met een vlotte pen, die uitgebreid over zijn belevenissen in Brazilië, China en Indië schreef. Hij werkte voor de Verenigde Oost-Indische Compagnie en werd in 1655 aangesteld als gezant op een handelsmissie naar het hof van de Chinese keizer. Tien jaar eerder hadden de Mantsjoes de macht in China overgenomen. De nieuw gevestigde Quing-dynastie leek open te staan voor internationale handel. Tijdens de lange reis van Kanton naar Peking van 1655 tot in 1657 hield Nieuhof een logboek bij. Anders dan de jezuïeten was Nieuhof het Chinees niet machtig. Zijn blik op China en de Chinezen bleef die van een buitenstaander, terwijl hij zich wat minder positief over China en de Chinezen uitliet dan de jezuïeten. Nieuhof moest erop toe zien dat de ceremoniële plechtigheid tijdens het bezoek aan de keizer zonder incidenten verliep. Het gezantschap voerde een onderwerpingsgroet (kowtow of koutou) uit, waarbij men driemaal diep voor de keizer boog – met het hoofd tot op de grond. Deze eerbetuiging leidde echter niet tot het gewenste gesprek over handel. Nieuhof zelf maakte tijdens de reis talrijke tekeningen. Toch zijn de illustraties in dit boek minder waarheidsgetrouw dan men zou verwachten. De uiteindelijke illustraties kwamen uit het atelier van Jacob van Meurs die uit commerciële overwegingen bestaande stereotypen ten aanzien van het ‘exotische’ China liet versterken. De vaak fantasierijke illustraties betekenden een stimulans voor de chinoiserie als kunststroming in Europa.

Johan Nieuhof, Het gezandtschap der Neêrlandtsche Oost-Indische Compagnie, aan den grooten Tartarischen Cham, den tegenwoordigen Keizer van China: waar in de gedenkwaerdighste geschiedenissen …; verçiert met over de 150 afbeeldtsels, na ‘t leven in Sina getekent, en beschreeven (Tot Amsterdam: Jacob van Meurs, 1665)
MU RAA 452

Johan Nieuhof, Het gezandtschap der Neêrlandtsche Oost-Indische Compagnie, aan den grooten Tartarischen Cham, den tegenwoordigen Keizer van China: waar in de gedenkwaerdighste geschiedenissen …; verçiert met over de 150 afbeeldtsels, na ‘t leven in Sina getekent, en beschreeven (Tot Amsterdam: By Wolfgang, Waasberge, Boom, van Someren en Goethals, 1693)
MU PAA 826 – MU RAA 730

Olfert Dapper

Gedenkwaerdig bedryf der Nederlandsche Oost-Indische Maetschappye op de kuste en in het keizerrijk van Taising of Sina, 1670

In samenwerking met de beroemde uitgeverij Jacob van Meurs compileerde Olfert Dapper (1636 – 1689) uit Amsterdam diverse rijk geïllustreerde boeken over verre landen. Dapper baseerde zijn verhaal over China niet op eigen observaties, maar op schriftelijke bronnen van de Verenigde Oost-Indische Compagnie en de verslagen van de jezuïeten. Hij beschreef de lotgevallen van het tweede gezantschap (1662-1663) naar ‘den onderkoning Singlamong en veldheer Taising Lipoui’ en die van het derde gezantschap (1666-1667) aan de dertienjarige keizer Kangxi uit de Quing-dynastie in Peking, maar de gezantschappen waren minder succesvol dan gehoopt. Dapper en Van Meurs hadden niet alleen oog voor het dagelijks leven in China, maar vooral ook voor het sensationele – met de bedoeling het lezerspubliek te behagen.

Olfert Dapper, Gedenkwaerdig bedryf der Nederlandsche Oost-Indische Maetschappye op de kuste en in het keizerrijk van Taising of Sina: behelzende het Tweede gezandschap aen den onder-koning Singlamong en veldheer Taising Lipoui, door Jan van Kampen en Konstantyn Nobel. Vervolgt met een verhael van het voorgevallen des jaers zestien hondert drie en vierenzestig, op de kuste van Sina, en ontrent d’eilanden Tayowan, Formosa, Ay en Quemuy, onder ‘t gezag van Balthasar Bort: en het Derde gezandschap aen Konchy, Tartarsche Keizer van Sina en Oost-Tartarye: onder beleit van zijne Ed. Pieter van Hoorn. Beneffens een beschryving van geheel Sina. Verçiert doorgaens met verscheide kopere platen (Amsterdam: Jacob van Meurs, 1670)
MU RAA 425 – MU Wa 176 E 5

Georges-Louis Le Rouge

XVIe Cahier des jardins chinois, 1786

De Franse cartograaf, architect en graveur Georges-Louis Le Rouge (ca.1712 – ca.1792) publiceerde tussen juli 1775 en december 1788 een uitgebreide encyclopedie over de tuin. Samengesteld uit 21 notitieboekjes en 492 weergaven, wordt dit beschouwd als het belangrijkste gegraveerde werk over de geschiedenis van de Europese tuinen in de 18e eeuw, onderdeel van tuinieren en tuinen als nieuwe hype onder invloed van het Anglo-Chinese model. De populariteit van deze nieuwe tuinstijl overspoelde Europa destijds en het werk van Le Rouge bevat dan ook een speciaal hoofdstuk van 97 platen gewijd aan de tuinen van de Chinese keizer.

Deze reeks platen vormen het hoogtepunt van de compilatie van Le Rouge. In vier cahiers (XIV, XV, XVI en XVII) worden de tuinen en paleizen van de keizer van China getoond. De originele tekeningen werden in China gemaakt naar schilderijen op zijde, op instigatie van de Zweedse ambassadeur, en toevertrouwd aan de markies De Biencourt om in Parijs te worden gegraveerd. Ze gaan veel verder dan architect Sir William Chambers in zijn Designs of Chinese Buildings (1757) in hun nauwkeurige weergave van de paleizen en hun omgeving, en ze geven het eerste echt samenhangende beeld van Chinese landschapstuinen met hun talloze paviljoens, kunstmatige heuvels, zigzagtrappen, beekjes met watervallen en bruggen, dennen en sierbomen en groepjes stenen. De gravures gaven voor het eerst in Europa een globale en samenhangende visie op de tuinen en landschappen van China.

Georges-Louis Le Rouge. XVIe Cahier des jardins chinois: jardins de l’empereur de la Chine en 28 planches (A Paris: Chez Le Rouge, 1786)
MU 26 K 7

George Staunton

Reis van Macartneij, naar China, 1798-1801

Waren de jezuïeten op zoek naar een dialoog met de Chinezen, de Engelsen hadden aan het einde van de achttiende eeuw andere bedoelingen. De Britten wilden vooral open handelsbetrekkingen aanknopen met China. De East India Company organiseerde dan ook een diplomatieke missie naar Beijing tussen 1792 en 1794. Ruim zestig bemanningsleden gingen mee in gezelschap van enkele kanonnen én van diplomaat Lord George Macartney. De in Ierland geboren geneeskundige George Leonard Staunton (1737-1801) publiceerde in 1797 het officiële verslag van deze grootscheepse onderneming. In de Jezuïetencollectie is zowel een Nederlands- als een Duitstalige versie van dit uitgebreide reisverslag te vinden en dit zegt iets over de belangstelling die de jezuïeten altijd voor China hadden.

Het meerdelige werk werd rijkelijk geïllustreerd met gravures van de kunstenaar William Alexander (1767-1816), die trouwens ook aan deze missie had deelgenomen. De missie werd geen succes en de Chinezen kwamen er niet best vanaf: vergeleken met Europa lag China op wetenschappelijk en technisch gebied flink achterop – aldus Staunton die vanuit zijn Verlichtingsdenken meende dat China op een lagere trede van de beschavingsladder stond. Gevangen in het stereotype ‘wij versus zij’ denken werd China als een vreemd, Oosters land gezien, minderwaardig aan het verlichte Groot-Brittannië. Beroemd is het moment dat de Britten weigerden om de onderwerpingsgroet (kowtow/koutou) voor de keizer te doen, wat de onderlinge relaties natuurlijk geen goed deed. Dat het reisverslag zo werd gewaardeerd, was vooral aan de gracieuze illustraties van Alexander te danken. Het boek speelde zodoende misschien niet de populariteit van de Chinezen in de kaart, als wel die van fraaie Chinese ‘exotische’ voorwerpen.

George Staunton, Reis van Macartneij, naar China, 7 dln. (Te Amsterdam: Bij Johannes Allart, 1798-1801) MU 16235 I-VII – MU AAE 728-734

Realisatie

Kunst en Erfgoed Commissie Universiteit Maastricht

Universiteitsbibliotheek Maastricht

 

Samenstelling en teksten

Annemieke Klijn, conservator Kunst en Erfgoed Commissie en universitair docent Faculty of Arts and Social Sciences
Odin Essers, conservator Bijzondere Collecties Universiteit Maastricht

 

Met medewerking van

Ton Brouwers, Rob Collaris, Percy Flint, Souhaïlla Koudan, Ivo Kruchten, Ilona Steege en Lies Wesseling

 

Heeft u vragen? Neemt u dan contact op met
specialcollections-u@maastrichtuniversity.nl

UM Disclaimer [icon name=”external-link”]